Beieraars en luiders

Sint Nicolaastoren Denekamp

 

Nen mengel beer, gebroaden hoon, dat koomp den groaf van Beanthem too", oftewel: “een mengel bier, gebraden kip, dat komt de graaf van Bentheim toe”.
Zo luidt de tekst, die op de melodie van het gebeier van de Denekampse klokken gezongen kan worden. "Mengel" is overigens een oude vloeistofmaat van ca. 1 liter.

Vijf eeuwen beiertraditie in Denekamp. Het vroegst mogelijke ontstaansjaar is 1530, toen de Salvatorklok werd gegoten door klokgieter Wolter Westerhues uit het Westfaalse Münster. Met het gieten van deze klok, tevens de grootste, was het gelui in de Denekampse Sint Nicolaastoren compleet.

Twaalf jaar eerder, in 1518, goot Westerhues de Sint Nicolaasklok, genoemd naar de patroonheilige van de kerk. Ruim 80 jaar daarvoor, in 1436, was het Meister Wilhelm, die naar Denekamp kwam, om hier de Mariaklok te gieten.


Beieren en luiden, twee begrippen die door buitenstaanders begrijpelijkerwijs nogal eens door elkaar worden gehaald.

In ieder geval is het Denekampse beieren eigenlijk een combinatie van beide. De grote Salvatorklok wordt namelijk geluid, terwijl tussen haar slagen door geklept wordt met de Maria- en Sint Nicolaasklok, ook wel Brandklok geheten. Deze eeuwenoude traditie wordt in ere gehouden door de beieraars, een groep van zo'n 14 personen.

De klokkenzolder bevindt zich op de bovenste verdieping van de uit drie geledingen bestaande toren van Bentheimer zandsteen, die sinds ongeveer 1850 gemeentelijk eigendom is.

Op de eerste verdieping staan de twee beieraars, terwijl beneden in de toren zich de luidruimte bevindt. Voorafgaand aan het beieren zijn de klepels van de beide kleinste klokken met kettingen tot vlakbij de klokrand getrokken. Vanaf iedere ketting loopt een touw naar de eerste torenverdieping, de ruimte waar zich de beieraars bevinden. Een van hen neemt nu de beide beiertouwen in de hand, en begint als inleiding op het eigenlijke beieren een tonenreeks in een driekwartsritme te spelen: e-e-d-e-e-d enz. Ondertussen beginnen de luiders beneden in de toren met twee luidtouwen de grote Salvatorklok op gang te brengen. Luidt deze voluit, dan moet de beieraar boven ervoor zorgen, dat hij zonder onderbreking overgaat van de inleidende driekwartsmaat naar een vierkwartsritme, en zo de beiermelodie tot stand brengt, op de grondtoon C van de luidende Salvatorklok. Zo ontstaat een melodie in de tonen e-d-e-c-e-d-e-c enz.


De graaf van Bentheim, die in het beierliedje bezongen wordt, is Everwijn II, ook genoemd “De Goede” of “De Rijke”. Hij werd begin 16de eeuw de nieuwe eigenaar van het landgoed Singraven, en zal bij het gieten van de beide Westerhues-klokken een belangrijke (financiële) rol hebben gespeeld.